De filosoof die ook dichter was schreef over dichters:

“Sie lernten vom Meere auch noch seine Eitelkeit: ist nicht das Meer der Pfau der Pfauen?
Noch vor dem Häßlichsten aller Büffel rollt es seinen Schweif hin, nimmer wird es seines Spitzenfächers von Silber und Seide müde.
Trutzig blickt der Büffel dazu, dem Sande nahe in seiner Seele, näher noch dem Dickicht, am nächsten aber dem Sumpfe.
Was ist ihm Schönheit und Meer und Pfauen-Zierat! Dieses Gleichnis sage ich den Dichtern.
Wahrlich, ihr Geist selber ist der Pfau der Pfauen und ein Meer von Eitelkeit!
Zuschauer will der Geist des Dichters: sollten's auch Büffel sein! –
Aber dieses Geistes wurde ich müde: und ich sehe kommen, daß er seiner selber müde wird.
Verwandelt sah ich schon die Dichter und gegen sich selber den Blick gerichtet.
Büßer des Geistes sah ich kommen: die wuchsen aus ihnen.“
De dichter schreef een gedicht dat ook van toepassing kan zijn op de filosoof die ook dichter was.

Nadat hij op het dek geland is en gevangen,
laat deze vorst van het azuur, beschaamd en plomp
zijn blanke reuzevleugels deerniswekkend hangen,
als werkeloze riemen, slepend langs de romp.

Deze trotse trekvogel werkte zich stom in nesten!
Wat is hij lelijk en lomp die eens zo sierlijk was!
De een gebruikt een bekschroeier om te pesten,
de andere aapt de gebrekkige na met manke pas!

De dichter lijkt op die prins der wolkenvelden,
die elke schutter tart en rijdt op de orkaan;
Verbannen op de grond waar ze kwellen en schelden,
kan hij met reuzevleugels amper gaan of staan.
Temidden van de glazen arcaden verloor de filosoof zijn verstand, hij dacht dat hij koning en vader van koningen was en bleef op straat stilstaan om de knol van een huurkoetsier om de hals te vallen.
Ontelbare glazen tabletten vingen hun geschreeuw op. In de spiegels zagen zij zichzelf en vonden het goed.
Iedereen beroemd….Andy zei het,  Albert zei het!
“Wij zijn de wereld, wij zijn de biggen”, zongen, ….schreeuwden ze.

De beroemde filmregisseur (van de film “I Vitelloni”) zei: “De biggen, de biggen, de biggen…Het lijkt wel of ze opeens met een ruimteschip van een andere planeet zijn gekomen .[…] Het moet een aanval van collectieve waanzin zijn geweest die ons ertoe gebracht heeft biggen van een paar weken oud te gaan beschouwen als de voornaamste bewaarders van alle waarheden.”

*Het woord vitellone (‘groot kalf') wordt gebruikt voor adolescenten die zich geen raad weten met de door hun lichaam gierende hormonen.
De koning had echter een louter ceremoniele functie, van enige autocratie was dus geen sprake en elke mening van een ieder is evenveel waard. Van enige samenhang was geen sprake: een babylonisch gekkenhuis was het,uit duizend ramen brullen duizend verschillende stemmen, beweerde een filosoof.

Ze hebben de tijd mee, die ratten, hun tijdperk begint, de varkens willen het niet geloven en klampen zich wanhopig vast aan het idee dat hun leven gewoon verder gaat, het lijkt of Günter Grass de ratten de kans geeft geheel bij het nulpunt te beginnen. Ze stuurden een bericht aan hun koning die daarop een fluitspelende leider uit het Oosten liet opdraven.
Geheel verdoofd door zijn spel volgden ze hem waar hij ze maar wilde hebben. Het legde hem geen windeieren!
De eerste rat vertoonde zich, de ratten waren in het verborgene verwikkeld in een race .

Hij, vraatzuchtig, graaft zich in, speelt spelletjes met zwakke, lieve varkens, geeft complimenten aan een ieder, behalve aan de prooi. De rat zegt ja en rent de deur uit om achter de schermen het tegenovergestelde te beweren, de rat  mijdt varkens die hem of haar doorzien. De rat sluit verbonden die onzichtbaar zijn. De rat valt zo nu en dan openlijk aan. De rat komt te laat op afspraken, en doet dit heel bewust, omdat het de prooi verzwakt. De rat palmt nieuwkomers in.
De rat is bekwaam onbekwaam en weet dat veelal te verhullen in optisch waarneembaar goed gedrag. De rat vreet van binnenuit, knaagt en wordt, het is als een plaag, daardoor steeds dominanter.
De rat is ongenaakbaar. Laat niets dichtbij komen, houdt contact dat hem mogelijkerwijs kan verzwakken, verre van zich. De rat is veelal charmant, netjes, voorkomend.
Ook de schildpad Hebe kon standhouden en zichzelf blijven: hij  mijmerde onder zijn beschermende schild  over een ”Innere Emigration” en schreef verder in zijn geliefde dagboek. Hij was de zeventig reeds gepasseerd en de jaren waren vervlogen. Onaangedaan observeerde hij de gebeurtenissen.
Was hij echt de enige  die nog geen metamorfose had ondergaan? Z’n huid had nog steeds die mensroze kleur. Het leek alsof hij in een toneelstuk van Ionesco was beland.
De dikhuiden hadden zich meester gemaakt van de radio- en televisiestations en stormden op die manier je huisvesting  binnen, buiten verschenen ze op billboards en muren.
Er was een feest ter ere van hun broederschap: ze waren één, één grote broer!

Waar hij  keek, neushoorns, grote en kleine, Afrikaanse, Aziatische, met één of met twee hoorns.
Allemaal waren ze dik gepantserd, log, niets ontziend.
Hij wist nog goed dat ze op het terras zaten en de eerste voorbij kwam. Was ie ontsnapt? Uit een dierentuin of een circus wellicht? Dat was ook die keer dat er een  in volle galop een kat had vertrapt.
Het werd duidelijker allemaal toen hij gewaar werd dat Boeuf langzamerhand veranderde in een rinoceros: eerst zwollen z’n aderen op, vervolgens werd de hele huid zienderogen hard. Z’n vrouw was er getuige van en ging er op zijn rug vandoor.
Toen werd de bureauchef een rinoceros,vervolgens Botard, je moet met je tijd meegaan waren zijn laatste menselijke woorden. Uiteindelijk werden het er zoveel dat niemand er meer van opkeek. Eerst nog wilde men ze opsluiten maar iedereen had wel een familielid, buurman of vriend onder hen.